Wat is osteopathie?
Een veel gebruikte definitie van osteopathie luidt als volgt:
Osteopathie is een manuele onderzoeks- en behandelmethode van alle weefsels en organen en gewrichten van het lichaam die getest worden op hun beweeglijkheid en onderlinge relaties voor zover deze een rol spelen bij de klacht.
Een hele mond vol die om uitleg vraagt. Manueel wil zeggen dat de osteopaat alleen de handen gebruikt, er wordt geen gebruik gemaakt van apparaten, medicijnen en/of injecties.
Alle weefsels, organen en gewrichten hebben een eigen bewegingsrichting, deze is embryologisch bepaald. Om deze beweging te kunnen maken is bewegingsvrijheid nodig, het weefsel zelf moet de beweging kunnen maken maar het naastliggende weefsel moet hiervoor ook ruimte geven, meebewegen. U kunt uw arm buigen als de buigspieren samentrekken én de strekspieren zich ontspannen. Zo is het met alle weefsels. Mede onder invloed van de ademhaling bewegen de interne organen, de beweging van het ene orgaan is mede afhankelijk van de beweging van het andere orgaan. Als het ene orgaan belemmerd is in zijn mobiliteit, zal een naastliggend orgaan daar hinder van kunnen ondervinden.
De osteopaat test weefsels, organen, gewrichten op eigen en onderlinge mobiliteit voor zover deze een rol spelen bij de klacht.
Het basisprincipe van de manuele geneeskunde is dat ziekte / dysfunctie zich uit in een bewegingsverandering en via het bewegingsherstel ook positief te beïnvloeden is. De bewegingsverandering uit zich via het bewegingsapparaat, waarop alle vormen van manuele geneeskunde aangrijpen. Bewegingsverandering kan zich ook uiten via de organen of de schedel, waarop de osteopathie eveneens direct behandelt. De andere vormen van manuele geneeskunde beïnvloeden de organen indirect via het bewegingsapparaat. De totale samenhang van alle bewegingen in het lichaam vormt het terrein van de osteopathie. Iedere structuur is voortdurend in beweging en kan alleen op die manier functioneren. De structuur dirigeert de functie, terwijl de functie weer een grote invloed op de vorm van de structuren heeft.
Omdat elke structuur van het menselijk lichaam onderzocht wordt, kent de osteopathie verschillende aspecten in diagnostiek en behandeling:
- het pariëtaal aspect: het bewegingsapparaat, gevormd door botten, spieren, pezen, gewrichten, wervels, etc.
- het visceraal aspect: de inwendige organen met hun bloedvaten, lymfevaten en besturende zenuwen.
- het craniosacraal aspect: de schedel en de wervelkolom met daarin het hersenvocht, de vliezen en het zenuwstelsel.
Het pariëtaal aspect
Een mens bezit tussen de 208 en 212 botten. Met uitzondering van het tongbeen zijn alle botten door middel van gewrichten met elkaar verbonden. Zij bouwen een eenheid en vormen het menselijke skelet.
De structuur bepaalt de functie en de functie creëert de structuur; één van de pijlers van de osteopathie. Aan de botten is deze pijler duidelijk te zien. Om de druk- en trekbelastingen in het lichaam op te kunnen nemen, vormt zich langs talrijke natuurkundige krachtlijnen het zogenaamde sponsweefsel in het bot. Zo worden de zogenaamde trabekels opgebouwd; smalle, lijnvormige structuren in het bot. Deze trabekels worden niet per bot afgegrensd, maar zetten zich, volgens de krachtlijnen, voort in de aangrenzende botten. Zo zijn er duidelijke krachtlijnen in het lichaam in de botten te herkennen. De krachtlijnen zien we ook in de banden en kapsels van de gewrichten terug.
De beweging tussen twee botten is alleen mogelijk wanneer het verbindingsstuk de structuur van een gewricht heeft. De gewrichtsvlakken zijn met kraakbeen bekleedt en gewrichtsvocht maakt een beter glijden mogelijk. Om de beweeglijkheid van een gewricht in te kunnen schatten, kennen we het normale verloop van een beweging, de bewegingsassen en de bewegingsuitslag. Een in zijn beweging beperkt gewricht zal zich in een of meer van deze parameters van een normaal gewricht onderscheiden.
De skeletspieren maken de bewegingen van de botten via de gewrichten mogelijk. Skeletspieren kunnen kracht, uithoudingsvermogen en coördinatie uitdrukken. Spieren hebben zogenaamde contractiele elementen in hun spiervezels. Hiermee kan de spier zich samentrekken of uitrekken en daarmee de beweging uitlokken. Wordt een spier niet meer gebruikt, zoals bij langdurige bedlegerigheid, dan worden de contractiele elementen afgebroken, de spier degenereert en wordt op de lange duur een pees.
Fysiotherapeuten werken voornamelijk op het spierstelsel. Een osteopaat zal in de regel spieren alleen behandelen, wanneer zij de oorzaak van de bewegingsbeperking zijn.
Het visceraal aspect
Ook de inwendige organen (viscera) worden op hun beweeglijkheid onderzocht. Bijvoorbeeld onder invloed van de ademhaling kent ieder orgaan een bepaalde graad van beweging. Deze beweging is gekoppeld aan de richting van zijn structuur, welke in de embryologische periode is vast gelegd.
Gedetailleerde kennis van anatomie, embryologie en fysiologie vormen dan ook de basis voor het onderzoek en de behandeling van de viscera. Via de fasciën (buikvlies, vliezen rondom spieren, etc.) heeft een veranderde beweeglijkheid van de viscera invloed op het bewegingsapparaat en de schedel, maar ook vice versa. Een blokkering van een wervel bijvoorbeeld kan via de bloedvaten en / of zenuwen de organen beïnvloeden. Ook bij de inwendige organen is een geheel eigen ritmiek voelbaar.
Vele klachten die de patiënt voelt, vinden feitelijk hun oorzaak in het inwendige van de mens. De organen informeren voor 90% de hersenen (afferent), slechts 10% informatie is efferent (informatie vanuit de hersenen naar de viscera). De buitenkant (extremiteiten, wervelkolom) weerspiegelen het inwendige. Het is de kunst dit te kunnen ‘lezen’.
Vrij vertaald is dit de betekenis van osteopathie (osteon = buitenkant; pathie = invoelen).
Het craniaal aspect
De beweeglijkheid van de schedel vormt een apart onderdeel binnen de osteopathie.
W.G. Sutherland, leerling van A.T. Still is de grondlegger van deze ‘osteopathie in het craniale bereik’. Het zenuwstelsel, de hersenen, het zich daarin bevindende limbische systeem (emotionele centrum) en alle schakelstations, hebben ook een bepaalde graad van bewegingsvrijheid nodig om optimaal te kunnen functioneren.
De schedel laat deze bewegingen toe door middel van zijn suturen (schedelnaden), samen met andere elementen. De ‘bewegingsassen’ van de meer dan dertig afzonderlijke botstukken van de schedel zijn apart beschreven. Feitelijk gaat het hier om malleabiliteit (vervormbaarheid) onder invloed van drukverschillen. Elke fixatie in de schedel, door welke oorzaak dan ook (val, geboorte, gebitsproblematiek, oorontsteking, etc.) leidt tot functieverlies van de suturen in de schedel.
De liquor cerebro-spinalis (hersenvocht) kent ook een bepaalde ritmiek. De ritmiek is voor de geoefende osteopaat voelbaar, interpreteerbaar en wordt gebruikt in de behandeling. De schedel mag echter niet los gezien worden van de rest van het lichaam. Vele invloeden van het pariëtale of viscerale aspect hebben hun repercussie op de schedel en vice versa.
De rol van de osteopaat
De osteopaat richt zich op alle drie bovengenoemde aspecten: pariëtaal, visceraal en craniaal. De harmonie tussen deze systemen is van vitaal belang, waardoor de zelfregulatie van het totale organisme behouden blijft (mobiliteit voorkomt ziekte). Bewegingsvermindering in één van deze aspecten kan daardoor steeds de andere aspecten beïnvloeden. Het is dus goed mogelijk dat de osteopaat gaat onderzoeken en behandelen op een plaats waar de patiënt geen directe symptomen vertoont.